Kleaster-Lidlum: ferskil tusken ferzjes

Content deleted Content added
No edit summary
Aliter (oerlis | bydragen)
L Bewurkings fan "86.81.170.239" (oerlis) tebekset ta de ferzje fan "Muijz".
Rigel 1:
[[Ofbyld:Map NL Frjentsjerteradiel Kleaster Lidlum.png|thumb|300px|right|De [[himrik]] fan Kleaster-Lidlum.]]
'''Kleaster-Lidlum''' is in buorskip mei [[doarp]]srjocht ûnder it doarptwjillingdoarp [[EasterbierrumPitersbierrum]]-[[Seisbierrum]] yn de gemeente [[Frjentsjerteradiel]]. De buorskip leit súdeast fan [[Easterbierrum]]. It buorskip hat 4717 ynwenners (31-12-2005 desimber 2003).
 
== Skiedenis (ald hollansk) ==
Klooster Lidlum, geh., prov. Friesland, kw. Westergoo, griet. Barradeel, arr. en 4 u. W. ten N. van Leeuwarden, kant. en 2 u. N. ten O. van Harlingen, 5 min. O. van Oosterbierum, waartoe het behoort.
 
Vroeger stond hier het beroemde klooster, van daar dien naam. Dit klooster werd gesticht door zeker ongehuwd en vermogend man van Tjummarum, dat het hem betaamde, zich, zooals men toen sprak, van de wereld af te scheiden, en zijne goederen tot een godsdienstig einde te besteden; hierom maakte hij eerst van zijn eigen huis eene kerk, doch ziende, dat zijn vermogen niet toereikend was, om een klooster te stichten, voegde zich Tjalling Donia van Bonneterp, uit Winsum bij hem. Deze beide eensgezind zijnde en met gelijken ijver bezield, bouwden op die plaats een klooster, hetwelk, naar zijnen voornaamsten stichter, Lidlum genoemd werd. De plaats, waar Lidlum gesticht werd, schijnt vroeger het Oude-Dal te hebben geheeten, waarom het nieuwe klooster ook wel onder dien naam bekend was. De beide stichters bragten het onder de orde der reguliere Kanunniken, die in het zwart gekleed gingen en eene gematigde strengheid oefenden. Dan deze strengheid verslapte eerlang zoodanig, dat de stichters zelve, er geen genoegen meer in nemende, het klooster onder de orde van premonstreit stelden, welke meer strenge orde het klooster voorts onderhield. In deze orde werd het klooster bevestigd en ingewijd door Ento, Abt van Mariëngaard, onder Hallum. Dit geschied zijnde, ontvingen de kloosterlingen, in plaats van zwarte, witte kleederen en voorts zekeren Jelmer tot hunnen eersten Abt, daar het klooster voorheen van Gerbrand, Abt van Ludingakerk, eenen Prior uit zijne kloosterlingen, Lambert geheeten, ontvangen had.
 
Nadat dit klooster, hetwelk in den jare 1182 gesticht is, tusschen Tjummarum en Oosterbierum twee en vijftig jaren gestaan had, is het zuidelijker of zuidwestelijker verplaatst, kunnende de standplaats daarvan nog worden aangewezen. Jelmer, de eerste Abt van dit klooster, zag wel met genoegen, dat zijn konvent grooten toeloop van volk had; doch dit maakte hem tevens en met reden bekommerd, dat uit de zamenwoning van zoo veel mannen en vrouwen wanorde mogt ontstaan; hij werd daarom te rade, een afzonderlijk nonnenklooster te bouwen; gelijk hij in het jaar 1186 te Bajum, bij Winsum, deed, zijnde daarin bijgestaan door een zeer vermogend en godsdienstig man, met name Ulbo en eene edele vrouw met name Simk. Aangezien het Klooster-Lidlum, om zijnde nabijheid aan het strand, door de verwijding der wadden, dikwerf groote schade door overstrooming van het zeewater geleden had, zonder dat dit had kunnen belet worden, vond Sibo Deimta, vijfde Abt van dat klooster, vreezende dat een geduchte storm en watervloed zijn konvent weldra tot eene prooi der golven zoude maken, geraden, het meer van de zeekust verwijderd te verplaatsen, zoo als ook in het jaar 1254 werkelijk daartoe overging, maar niet geheel voltooide; zijn opvolger Ulpius Ulbodus sloeg de handen met ijver aan dit werk, en bragt het zoo ver, dat het eenigerwijze van de noodige gebouwen voorzien was, om de geestelijke inwoners te kunnen huisvesten, en dat Hendrik van Vianen, de acht en dertigste Bisschop van utrecht, in persoon overkwam, het klooster plegtig inwijdde en met de eerste mis vereerde; doch Ulbo liet nog al vrij wat ongedaan werk voor zijnen opvolger over. Hoite van Winsum, een verstandig man, die van jongs af tot het kloosterleven geneigd was geweest, werd ook, ten jare 1256, niet zoodra tot zevenden Abt verheven, of hij hervatte het onvoltooide werk, en bragt het eerlang gelukkig ten einde.
 
De Lekebroeders niet alleen zagen zich verpligt, om hem hierin behulpzaam te zijn, maar ook de Kanunniken moesten, beurtelings, daaraan werken. zonder dat zelfs de winter verpoozing in dezen arbeid maakte. Dit klooster bestond uit drie huizen: den tempel, het kapittelhuis en het slaaphuis. De kerk verrijkte Hoite met een herderstaf, boeken voor den kerkzang, zilveren pastoraal en zijden kap. Hij hield de eerste mis daarin op St. Jansdag, ter eere van dien Heilige, als Patroon, en van de Maagd Maria. Edmund, Vikaris van de Utrechtschen Bisschop, in Friesland gekomen, om er het kruis te prediken, ter herwinning van het Heilige land, heeft die kerk, in den jare 1268, plegtig ingewijd, ter eere van God almagtig, van de Maagd Maria en van Johannes de Dooper, terwijl de kerk van het Oude-Dal, insgelijks door meergemelden Abt herbouwd, en dus, in tegenstelling van de nieuwe, doorgaans de kerk van het Nieuwe-Dal genoemd, aan de H. Ursela, en haar talrijk gezelschap werd toegewijd. Nadat deze plegtigheid der inwijding voltrokken was, werden door den Abt zeventien nieuwelingen tot de eerste ordening geheiligd, en de jaarlijksche kermis, vier gansche weken lang, met eenen zoo grooten toeloop van menschen gevierd, dat de Abt zich genoodzaakt vond, naderhand met gesloten poorten en zonder klokgelui het feest te vieren. het aanzien van dit klooster werd hoe langer hoe grooter, daar velen met een vroom doel er goederen aan vermaakten. Langs dezen weg bekwam ook Lidlum vele uitgestrekte bezittingen, zoo hier, als ook op meer van het klooster verwijderde plaatsen. Te Boxum b. v., had Lidlum niet slechts twee uithoven: Monnikhuis en Terpoorte, die hen van het oude klooster Franjum, aangekomen waren, maar toen, in het begin der dertiende eeuw, vele landlieden door het gestadig overstroomen hunner landen zeer tot armoede vervielen, en niet in staat waren de dijken aan de Middelzee te onderhouden, namen die van Boxum, om alzoo van het onderhoud der dijken bevrijd te worden, hunne toevlugt tot den Abt van Lidlum, en droegen hem vele van hunne landen op, onder voorwarde, dat hij den zeedijk zoude hermaken en onderhouden. De Abt, genoegen nemende in dezen voorslag, zond een goed deel zijner konversen derwaarts, liet de dijken herstellen, en er een zware stins en schoone uithof stichten, daar de konversen hun verblijf hielden en voor het geweld der zee beveiligd waren. Hierdoor kwam bijna het geheele dorp Boxum onder Lidlum.
 
De Vier en dertigste Abt van Lidlum, Johannes van Geelmuyden, die in het jaar 1571 tot de gezegde waardigheid was verheven, was wel een groot voorstander van zijne godsdienstleer, doch de Kerkhervorming had zoo veel veld gewonnen, dat er aan het herstel van de zaken des kloosters weinig te denken was. Vele Monniken verlieten vrijwillig hun klooster en deden belijdenis van de Hervormde leer. De Abt kreeg verschil met den nieuwen Bisschop van Leeuwarden, over het Aartsdiakenschap te Winsum, welke twist te gelijk met het bisdom eindigde. In het jaar 1572 werd Lidlum, geheel geplunderd en beroofd; de kloosterlingen verdreven en verstrooid. De Abt wendde zich nu om hulp tot de Franekers, doch te vergeefs. Eindelijk is hij met have en goed, zoo veel er nog overig en vervoerbaar was, naar Leeuwarden vertrokken, vergezeld door eenige Monniken; doch ook daar was de Abt niet veilig, en hij had het voornamelijk aan Duco van Martena te danken, dat hij het leven, benevens eenige goederen en huissieraden behield. Daarop werd Lidlum door krijgs- en ander volk van Leeuwarden uitgeplunderd en verwoest. Caspar Robles verdreef wel de Hervormden, en stelde Lidlum, Anjum en Bajum weder onder de regering van den Abt en de Priors, doch slechts voor eenen zeer korten tijd, aangezien de Hervorming hand over hand doordrong; en hoezeer men trachtte, het verwoeste klooster weder op te bouwen en te versterken, was het vruchteloos: het uur van zijnen val had geslagen. Vele kloosterlingen namen de Hervormde leer aan, anderen verwijderden zich om elders hun geluk te beproeven. De Abt Johannes bekwam wel weder eenige kloostergoederen, en met behulp van zekeren Tudo, een leek, zocht hij eenig vee te bekomen, om op nieuw zich te Lidlum te vestigen; doch hij kon niet verhoeden, dat het te gronde toe vernield werd. De Abt droeg de kloostergoederen aan het land over, verkreeg eene jaarwedde, en ging te Franeker wonen. De kloostergoederen werden aan het Land getrokken en tot nuttige en godsdienstige einden gebezigd, vooral tot onderhoud van kerken en scholen, met hunne bedienaars.
Ter plaatse, waar het voormalige zoo beroemde klooster Lidlum gestaan heeft, ziet men thans een gehucht, bestaande uit zes boerderijplaatsen en drie andere woningen, zamen bewoond door ruim 80 menschen. De landerijen, die onder Lidlum behooren, zijn meest zeer goede bouw- en weilanden, door welks midden een weg loopt, de Monnikenweg genoemd. De grond van het klooster zelf is eene terp, waaruit voor onderscheidene jaren van zerk gehouwen doodkisten zijn opgegraven en waarin nog vaak steenen van de fondamenten der gebouwen gevonden worden, terwijl nog aan den Monnikenweg de plaats kenbaar is, waar de poort van het klooster geweest zal zijn. In de vorige eeuw stond aldaar nog een huis, hetwelk nu reeds van overlang is verdwenen. Ook doen de kolken aan den zeedijk, bij Koehool, denken aan eene zeesluis, die daar vroeger bestaan zou hebben, als eene vaart van Lidlum naar de eilanden, doch welke sluis voor vele eeuwen reeds door storm en vloeden is verstopt geworden. Lidlum heeft nog in vele opzigten dorpsgeregtigheden, en is alzoo het negende dorp der grietenij Barradeel.
 
De Herv., die er ongeveer 70 in getal zijn, behooren eigenlijk tot geene gem., maar voegen zich naar verkiezing bij die van Oosterbierum of Tjummarum. - De R. K., van welke men er 10 telt, worden tot de stat. van Franeker gerekend. - Men heeft in dit geh. geen school, maar de kinderen genieten onderwijs te Oosterbierum of te Tjummarum.
 
Naar: Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, door A.J. van der Aa, deel 4, 1843.
 
 
== Sjoch ek ==